De Colombo Tragedie
Levens van drie jonge bekwame oorlogsvliegers voorgoed verwoest
Verder verloop van het leven van W. Burck


In tegenstelling tot zijn oud collega vliegers lukte het Wil Burck niet werk te vinden. Hij zou daar trouwens psychisch en lichamelijk niet toe in staat zijn geweest. Ondanks de grote liefde voor elkaar, zou er toch een breuk komen. Marja verliet Wil met de kinderen en Wil begon aan een zwerftocht door Europa op zoek naar zichzelf. (gefinancierd door zijn hem adorerende moeder)

Noot: want ook Marja, Wil’s vrouw droeg een ‘bagage’ met zich (internering in vrouwenkampen ‘Tjideng’ (Batavia) en later in ‘Kramat’). De zorg voor de 2 kleine kinderen en in het ongewisse zijn over Wil. Eerst begin 1946 hoorde zij in Batavia van een Inlichtingen officier, dat hij onder arrest was gesteld in Colombo (Ceylon) en dat zij en de kinderen geëvacueerd zouden worden met de ‘Kota Baroe’ naar Colombo voor een gezinshereniging.
In Colombo aangekomen volgde echter andermaal 3 maanden van onzekerheid en zonder iets van of over haar man Wil te hebben vernomen. Ondanks herhaalde bezoeken bij de legerleiding werd haar alle informatie onthouden en werd Marja met de kinderen op transport gesteld naar Nederland, waar ze medio juni 1946 berooid en met een vernederd gevoel aankwamen. Een familielid (oom) bood onderdak en de moeder van Wil nam de kosten voor het levensonderhoud voor haar rekening.
Het dan een paar weken later geconfronteerd worden met de gebeurtenissen. (2 oud collega vliegers vertelden haar wat er met Wil en 2 van zijn collega’s werkelijk was gebeurd) Het niet kunnen accepteren van het onrecht. De regelmatige bezoeken in de Strafgevangenis in Leeuwarden, het gedetineerd zijn in een milieu van criminelen en degenen die daadwerkelijk met de bezetter hadden geheuld, dat alles was er debet aan dat de ’stoppen doorsloegen’ en de zo krachtige Marja, die zich tijdens moeilijke kampperiode staande had weten te houden, was de weg kwijt geraakt. De druk onder een soort beschermende paraplu van familie te moeten leven en afhankelijk te zijn van ondersteuning, deed haar toen besluiten met de kinderen te vertrekken en op eigen benen te staan in Amsterdam en een baan aan te nemen.

Het verdere leven van de oud 2e luitenant vlieger Wil Burck zou zich door tragedie kenmerken. (te reconstrueren aan de hand van hetgeen Marja en zijn kinderen hierover vertelden aan de auteur J.C. Bijkerk). In de ruim 30 jaar dat hij in (W) Duitsland woonde, kon hij – overigens voor korte tijd – slechts 5 baantjes vinden.
Toen zijn moeder in 1957 overleed, was ‘het steunfonds’ van haar een passé en begon een leven in armoede zonder vrienden en in eenzaamheid. Overal bleef hij ‘onzichtbare figuren’ veronderstellen, die hem achtervolgden om hem te arresteren. Beelden die zelfs zijn dromen beheersten.

Financieel was er in 1976 een opleving, want kort na zijn 65e jaar had hij recht op een gedeeltelijke AOW. Een uitkering van bijna 400 gulden. Hij kon hiervan zijn schulden betalen en in het pandjeshuis zijn beleende klarinet en trompet terugkrijgen, en zijn nog steeds diep in zijn hart dragende Marja en kinderen die hem hadden verlaten in Amsterdam bezoeken. Het dan na een poosje vernemen dat hun zoon suicide had gepleegd zou zijn al zo broos wereldje vol spanningen door posttraumatische stressgevoelens geheel doen instorten.

Op 9 juli 1962 werd een verkeersongeluk hem zelf bijna fataal. Een Black out in zijn tweedehands autootje betekende bijna het einde. Een medisch wonder hield hem in leven. Maar het ongeluk markeerde een nieuw stadium in zijn toch al zo ongelukkige leven. Aan zijn verbrijzelde kaak had hij een scheefgetrokken mond over gehouden, waardoor hij zijn geliefde hobby klarinet en trompet spelen nooit meer kon uitoefenen. In zijn beklemd linkerbeen had zich trombose ontwikkeld. In de loop der tijd had dit geleid tot een vervorming tijdens het lopen (slepend been). Een gedeelte van zijn gezicht was blijvend zwaar verminkt. Hij had geen gebit meer en was aan een oog blind en kon met zijn scheefgetrokken mond nauwelijks hoorbaar praten.

Ondanks dat het leven hem van alles had beroofd, was zijn waardigheid gebleven, wilde hij met niemand over zijn handicaps en armoede praten, noch laten blijken. Het hem aangedane onrecht door een vermeende bevriende collega droeg hij echter als een wrok bij zich.

Zijn AOW’tje maakte het mogelijk een etage te huren in München bij een Duitse oorlogsweduwe. (Frau Schnebel) Daar in de Lindwurmstrasze 21 zou het ‘eindstation’ worden. Een hartaanval maakte een einde aan zijn zo trieste periode in zijn leven.
In zijn woning werd niets meer van enige waarde aangetroffen. Vandalen hadden voor de verzegeling van zijn etage de schamele eigendommen van hem meegenomen. Zelfs zijn zakboekje van het KNIL dat hij zo koesterde, was verdwenen. Als nalatenschap werd aangetroffen: 13.66 DM in contant geld en 37.0 DM op zijn girorekening.

In memoriam

Op 20 maart 1981 werd het stoffelijk overschot van de 2e luitenant-vlieger bd. ML.-KNIL William John Burck op kosten van de gemeente München in opdracht van het Oberlandesgericht aldaar begraven op het Waldfriedhof aan de Fürstenriederstrasze (Graberfeld 224 – Reihe 3 – Grab 88) te München.

Op 20 maart 1988 werd de kringloop van Burck’s leven voltooid. Precies 7 jaar na zijn begraven, werd zijn naamloze graf nummer 88 op het Waldfriedhof geruimd (geheel in overeenstemming met de bepalingen van de begraafplaats). William John Burck’s naamloze graf werd ingenomen door het stoffelijk overschot van een andere onbekende armlastige, die eveneens op kosten van de gemeenschap aan de aarde werd toevertrouwd.


Volgens dezelfde bepalingen van de begraafplaats, werden de laatste resten van W.J. Burck herbegraven in een verzamelgraf van ‘naamlozen’, en herinnerd op het Walfriedhof behoudens enkele administratieve gegevens, niets meer aan zijn verwoeste leven.

William John Burck (WIL) geboren in Palembang (Sumatra) op de 30e mei 1911 overleed als een armlastige op de 15e maart 1981 op 77 jarige leeftijd. Daarmee werd de ‘cirkel’ voltooid.

Slechts een enkeling die over ‘inside information’ beschikt, zal zijn naam weten te verbinden aan het hoofdthema van de film ‘Around the World in eighty days’ die in 1956 een Oscar kreeg voor de beste film van dat jaar. De tunes van het walsje in die film draagt de naam van de toen befaamde orkestleider Victor Young.

Maar het was William John Burck die na zijn detentie in de gevangenis dit walsje schreef en ook kon bewijzen. Na zijn voorlopige invrijheidsstelling, levend in armoede, veracht door de gemeenschap, was hij niet in staat nog te strijden.

 

 







'Een proces dat nooit had mogen plaatsvinden'

Uitspraak van mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken, de raadsman van de 'hoofdverdachte' de 2de lt. William J.Burck, welke hij in 1981 in een interview met de auteur van het boek 'De Colombo Tragedie' J.C. Bijkerk herhaalde en accentueerde door het 'Plancius proces' te omschrijven als een 'rechterlijke dwaling'.

Mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken was gepensioneerd oud Secretaris-Generaal Ministerie BUZA, lid van de Raad van State, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Groot Officier in de Orde van Oranje Nassau.