In het najaar van 1942 werden op de Nederlandse vliegbasis in Canberra (Australië) drie Nederlandse oorlogsvliegers na een borrelavond gearresteerd op verdenking van ‘poging tot sabotage, hulp aan de Japanners en desertie'. Deze vliegers maakten onderdeel uit van het 18de squadron van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Op last van het Nederlandse Militaire Opperbevel in Melbourne werden zij na hun detentie in de Pentridge gevangenis aldaar overgebracht naar Colombo, circa 10000 km van hun vliegbasis verwijderd, waar zij door een speciaal ingestelde Zeekrijgsraad werden berecht. Deze berechting vond plaats aan boord van het gevorderde passagiersschip de Plancius van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) die voor anker lag in de baai van Colombo. Het enige doel was het stellen van een voorbeeld om de discipline te herstellen in het 18de Squadron. De destijdse majoor S.H. Spoor zette hiervoor heimelijk als 'agent-provocateur’ het met de 2de Lt.-vlieger William Burck bevriende bemanningslid sgt. A. Scholte in. De 'vermeende strafbaar geachte feiten' waren voor de Fiscaal van de Zee-krijgsraad zo zwaarwegend, dat hij de doodstraf en levenslange gevangenis-straffen vorderde. Het vonnis luidde evenwel:
|
President zeekrijgsraad, staande KLZ Jhr. H.A. van Foreest |
|
|
'Opgeklopte borrelpraat’ en ‘verraad’ Pogingen dit onrecht via rehabilitatie recht te zetten hebben tot nu toe niet tot het gewenste resultaat geleid. Meerdere rehabilitatieverzoeken zijn ingediend, zowel in beginjaren 50 als in de laatste zes jaar. Tot nu toe is de reactie van de betrokken ministers telkens afwijzend. Alle briefwisselingen zijn te vinden onder de kop 'Logboek'. © Alle rechten voorbehouden. |