De Colombo Tragedie
Levens van drie jonge bekwame oorlogsvliegers voorgoed verwoest
Proces contra 2de luitenant-vlieger W.J. Burck


Op vrijdag 16 juli 1943 vond het eerste onderzoek van de Zeekrijgsraad in de zaak van de 2e luitenant W.J. Burck plaats. Er moest een beslissing worden genomen omdat er geen getuigen aanwezig waren.

Besloten werd het proces te doen plaatsvinden op basis van de aanwezige  chriftelijke verklaringen, die in voldoende mate betrouwbaar werden geacht en als overtuigend bewijs. De getuigen in persoon te horen, werd ondanks protest van de raadsman niet relevant geacht.

Eis van de aanklager – Officier van Administratie 1e klasse W.H. Vermeer

Op 26 juli 1943 hield de Fiscaal zijn requisitoir waarin hij tegen de 2eluitenant W.J. Burck de doodstraf eiste op grond van het ten laste gelegde bewezene:

  • Samenspanning tot het plegen van militair verraad in tijd van oorlog
  • Samenspanning tot desertie naam den vijand
  • Verspieding, meerdere malen gepleegd, doch een, voortgezette handeling uitmakende

ALLE feiten, gepleegd als meerdere, opzettelijk in deelneming met een militair van mindere rang. (de sgt.-vliegers E.H.J. de Lyon en H. Kelder).

Noot:
Bijzondere aantekening verdient de opmerking dat geen van de leden van de Zeekrijgsraad een juridische titel dan wel opleiding hadden genoten en dat de raadsman van de 2e lt. W.J. Burck de enige juridisch onderlegde was. (mr. J.J. Baron van Tuyll van Serooskerken (1905-1994) pratiseerde namelijk  reeds als jurist (advocaat – procureur in Nijmegen (1932-1935))

Mr. S.J. Baron van Tuyll van Serooskerken (1905-1994) was de raadsman van de 2e lt.-vlieger W.J. Burck.

Voorafgaande aan de zitting voor de Zeekrijgsraad, had mr. Baron van Tuyll van Serooskerken (de latere Secretaris-generaal van het Departement van Buitenlandse Zaken en van 1965 tot 1980 lid van de Raad van State, in welke functie hij 4 jaar rechter was op de afdeling Rechtspraak) meerdere keren een gesprek met de 2e lt.-vlieger.

In 1986 (toen 81 jaar) weet in gesprek met de auteur J.C. Bijkerk (+) de Baron zich de details nog goed te herinneren. – Zielig was de confrontatie met lt. W.J. Burck, slordig gekleed in een versleten uniform zonder kenmerken en opgesloten in een hut benedendeks aan boord van de Plancius, constant bewaakt door zwaar gewapende Marine officieren.

Uit het dossier bleek aldus de toen raadsman (puttend uit zijn scherpe geheugen):

  1. Dat door de Majoor Spoor de op zijn kamer in Canberra aangetroffen, op een stuk papier gezette noten voor zijn saxofoon of klarinet als een ‘geheime code’ werd aangemerkt. In werkelijkheid bleek dat de 2e lt. W.J. Burck een Amerikaanse spionage film in een bioscoop in Melbourne had gezien waarin een trompettist optrad dit in zijn spel van een code gebruik maakte.
    Noot: de 2e lt. W.J. Burck, eerder al orkestleider van een Militaire Luchtvaart Band en voortreffelijk musicus, had zoals dat bij de allerbeste het geval is, de tunes in zijn gehoor opgeslagen en later in zijn hotelkamer die ‘film trompetcode’ een aantal keren nagespeld en de noten met een eigen improvisatie op een stuk papier geschreven.
  2. De uitlatingen op die bewuste avond (voor de arrestatie) in Queensbyan geïnterpreteerd werden zoals in de tenlastelegging verwoord.
    Noot: in werkelijkheid waren de uitlatingen voortgesproten uit grootspraak, veroorzaakt door dronkenmansgelal en opgeklopt door de sergeant-majoor/monteur Adriaan Albert Scholte, degene die het onder overmatig drankgenot als ‘samenzweerder’ (agent-provocateur van Majoor Simon Hendrik Spoor) het zogenaamde vluchtplan mede voorbereidde, de 2e lt. W.J. Burck en de sergeant vliegers H. Kelder en Erich de Lyon voortdurend in een welslagen enthousiasmeerde om zo zijn rapportage aan de toen Majoor S.H. Spoor die hem ‘na de oorlog’ een ‘goede functie’ had toegezegd, ‘body’ te kunnen geven. De zogenaamde vluchtplannen onder dronkenmanspraat in een bar (het kapen van een vliegtuig en terugvliegen naar het bezette Java en overgave aan de bezetters) dienden namelijk te worden aangescherpt.
  3. Het wegwuiven door de Zeekrijgsraad van opmerkingen over de dagvaarding en het volharden in de ‘juridische correctheid’ hierin.
    De dagvaarding miste namelijk de volledige en nauwkeurige omschrijving van de feitelijke handelingen en was bovendien gedeeltelijk uitgedrukt ‘met eigen woorden’ waardoor telkens een belangrijk element ontbrak in de uiterst summier omschreven ‘feitelijke handelingen’.
    Noot: noch de President, de Fiscaal als de overige leden van de samengestelde Zeekrijgsraad waren jurist, hadden geen juridische opleiding genoten. Desondanks oordeelde de Zeekrijgsraad ‘hierin geen enkel bezwaar te zien’ evenmin als het niet ter zitting aanwezig zijn van de getuigen. De ondertekende schriftelijke verklaringen werden als voldoende bewijs beschouwd. Bovendien hadden de’ verdachten’ daags na hun arrestatie een ‘bekentenis’ afgelegd. Alhoewel de 2e lt. W.J. Burck en de sergeant vliegers H. Kelder en E. de Lyon die verklaringen ingetrokken hadden, deed dat niet af aldus de Zeekrijgsraad aan de als de als ‘wettelijk en overtuigend bewezen bevonden feiten’.
    Noot: t.a.v. de zogenaamde ‘bekentenissen’ de volgende notie:
    De 2e lt. W.J. Burck en de sergeant vliegers H. Kelder en E. de Lyon, nog behoorlijk onder invloed van overmatig alcohol gebruik, werden de morgen na hun arrestatie door de Majoor S. Spoor gehoord. Het gesprek was kort. Betrokkenen werd medegedeeld dat het onderzoek overgedragen zou worden aan de Krijgsraad en dat als een  formaliteit een ondertekende verklaring noodzakelijk was. Betrokkenen zouden in voldoende mate uitleg kunnen geven. Alhoewel aarzelend ondertekenden zij ieder ten vlottende de verklaring die majoor S. Spoor had opgesteld.
  4. Het college (de Zeekrijgsraad) bleek echter volharden dat de ten laste gelegde feiten onomstotelijk vaststonden en viel niet in de onjuiste stellingname te overtuigen. Ondanks de ‘zij het onder zeer betwiste omstandigheden ondertekende verklaringen’, die overigens door betrokkenen waren ingetrokken, waren en voldoende juridisch onderbouwde argumenten om tot vrijspraak te komen. Alleen al de nietigheid van de dagvaarding zou daartoe moeten leiden.
  5. Opvallend ook, getuige ook van een sterke mate van onzekerheid, het verzoek van de President van de Zeekrijgsraad om de verdediging van de 2e lt.-vliger W.J. Burck op mij te nemen vanwege:
    a)      mijn rang (officier)
    b)      staat van dienst als jurist (advocaat/procureur)

Noot: omwille van de rechtsgang nam, zo benadrukte de baron in gesprek met de auteur B.J. Bijkerk toch de verdediging op zich, omdat hem ter ore was gekomen dat het vonnis ‘de doodstraf’ reeds vaststond. Op het marine hoofdkwartier in Colombo was reeds overleg gepleegd over de wijze waarop de executie van de 2e lt.-vlieger W.J. Burck zou moeten worden uitgevoerd en het kwalijk nemen door Staf officieren een ‘landverrader’ als raadsman bij te staan. Het desondanks veroordelen van de 2e lt.-vlieger W.J. Burck tot levenslange gevangenisstraf is een kwalijke zaak. De uitspraak had behoren te zijn: “nietigheid van de dagvaarding met het daaruit voortvloeiende ontslag van rechtsvervolging, hetgeen ook in het militaire strafrecht moet leiden tot vrijspraak.”
Overigens na uren overleg in de raadkamer zou eerst de beslissing volgen: 2 leden van de Zeekrijgsraad spraken zich uit voor de doodstraf en 2 voor een levenslange gevangenisstraf.
Kennelijk rekening houdend met de tijdens de verdediging aangevoerde argumenten, had met het toch niet aangedurfd, het vonnis ‘de doodstraf’ uit te spreken. Tijdens het gesprek onderschreef de destijds raadsman nog eens nadrukkelijk dat de Zeekrijgsraad met onvoldoende ernst aan de zaak tegen de 2e lt. Burck en de 2 sergeant vliegers was begonnen en wel om de reden dat er in het geheel geen plan van de 3 was, slechts een tijdens een stevig drankgelag geuite kreet “we gaan met een vliegtuig naar Java”.

 













'Een proces dat nooit had mogen plaatsvinden'

Uitspraak van mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken, de raadsman van de 'hoofdverdachte' de 2de lt. William J.Burck, welke hij in 1981 in een interview met de auteur van het boek 'De Colombo Tragedie' J.C. Bijkerk herhaalde en accentueerde door het 'Plancius proces' te omschrijven als een 'rechterlijke dwaling'.

Mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken was gepensioneerd oud Secretaris-Generaal Ministerie BUZA, lid van de Raad van State, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Groot Officier in de Orde van Oranje Nassau.