De Colombo Tragedie
Levens van drie jonge bekwame oorlogsvliegers voorgoed verwoest
Beschrijving stemming en moreel door O.G. Ward.


De stemming en het moreel in de beginperiode

De stemming in Australië direct na de capitulatie van Nederlands-Indië en de val va'n het militaire bolwerk Singapore, waarvan niemand gedacht had dat het zover kon komen, was slecht. Dit gold natuurlijk ook voor hen die zich in Brits-Indië en Ceylon bevonden. Deze mineurstemming, die kan leiden tot een laag moreel bij de troep, heerste echter niet alleen bij de Nederlanders. Zeer zeker niet: in dit verband is het wellicht noodzakelijk ook dit verschijnsel te onderkennen bij de andere nationaliteiten, voordat een analyse gemaakt wordt van het moreel in eigen gelederen. Laten wij op het hoogste niveau beginnen.

Generaal Sir Archibald Wavell, de Britse opperbevelhebber van het ABDA Command, moest in minder dan drie weken twee grote verliezen aan Sir Winston Churchill rapporte­ren: Singapore en Nederlands-Indië. Dat deed hij in bewoordingen die de typische Britse aloofness kenmerkt. Maar toen hij niet lang daarna wederom moest toegeven dat de Japanse strijdkrachten vrij spel hadden in de gebieden rondom Brits-Indië en Ceylon kon hij zijn wanhoop en gemoed niet goed meer in toom houden. Op 12 april J942 seinde hij aan de Britse chefs van staven in Londen21:

'It certainly gives us furiously to think when, af ter trying with less than twenty light bombers to meet attack which has cost us three important warships and several others and nearly 100000 tons of merchant shipping, we see that over 200 heavy bombers attacked one town in Germany.'

Sarcastischer kon deze Engelse generaal, later veldmaarschalk, zich niet uitdrukken tegen de leiding in Londen.

De eerste minister van Australië, John Curtin, fulmineerde in heftige bewoordingen tegen Churchill toen hij hoorde dat Singapore zou worden opgegeven en hij dus wist, dat de Australische 8e divisie in zijn geheel aan de Japanners zou worden opgeofferd22:

'Page has reported that the Defence Committee had been considering the evacuation of Malay and Singapore. Af ter all the assurance we have been given the evacuation of Singapore would be regarded here and elsewhere as an inexcusable betrayal.'

Een niet te vergeven verraad! Een harder beschuldiging van de Australische regeringslei­der aan de eerste minister van het Britse Gemenebest is niet denkbaar. (Of deze beschuldi­gingjuist en terecht is, is een andere zaak.) Ook toen Winston Churchill de Australiërs om hulp vroeg om met de twee divisies die van het Midden-Oosten naar huis voeren, de Japanse invasie aan het Burma-front tegen te gaan, kwam een negatief antwoord. Het zou te ver voeren om de berichtgeving woordelijk weer te geven, maar uit de tekst kan worden opgemaakt, dat de Australische regering rebelleerde tegen het militaire beleid van het moederland.

Bij de Amerikaanse strijdkrachten in Australië was het al niet beter. Gebrek aan bevoor­rading en aanvulling van materieel en vliegtuigen was een der voornaamste redenen hiervoor. Een andere was het hoge verliespercentage bij de Amerikaanse luchtmacht. In het algemeen werd de toestand aldus beschreven23:

'Personnel who had fought through the Philippine and Java campaigns suffered effects of fatigue that at times approached a defeatist attitude; even those who had flown their first combat miss ion in April 1942 had to fight a feeling of disillusionment.

Long overwater flights, the dropping of a few bombs with unobserved results, the loss of friends to combat and accidents, the lack of opportunity for leave and rotation, the slowness of promotion and a confusing system of operational control, all added up to a trying experience th at seemed to have little if anything to do with the outcome of the war.'

Toen de nieuwe Amerikaanse commandant, generaal Kenney, zijn eerste inspectietoer maakte, beschreef hij bijvoorbeeld de situatie waarin de nr. 19 Bomber Group zich bevond als 'apa/ling' (ontzettend, verbijsterend). Hij kreeg na zijn inspectietocht van zijn chef, generaal MacArthur, de bevoegdheid om elke officier die hij beschouwde als dead wood, terug te sturen naar Amerika. En hij handelde ook terstond en zonder aarzelen24.

Uit de voorgaande voorbeelden kunnen we opmaken dat de stemming onder de geallieerde strijdkrachten en zeker ook onder de leiders, negatief was. Een rebellerende tendens in de houding, en in sommige gevallen een moreel dat defaitistisch is te noemen, is de bewoording van geschiedschrijvers over de situatie van de geallieerde troepen in de beginfase na de capitulatie van Singapore en Nederlands-Indië. Wat gaven de geëvacueerde en ontsnapte militaire eenheden van het KNIL te zien? In ons geval dus de ML- KNIL?

Willen we het moreel en de stemming van deze groep beschrijven, dan blijkt tijdens interviews nog steeds hoe gevoelig deze materie ligt bij hen die dit hebben meegemaakt. Meer dan eens luidt het advies hierover maar te zwijgen en vaak worden beschuldigingen geuit, die moeilijk hanteerbaar zijn voor de geschiedschrijver. Het is daarom noodzakelijk een duidelijke omschrijving te geven van wat onder 'moreel' wordt verstaan.

'Moreel' wordt wel beschreven als de sterkte of zwakte van de zedelijke toestand; het is de kracht of de toegevendheid waarmee een persoon zijn eigen gezindheid of geestesgesteld­heid ten opzichte van een persoonlijke waardering van iets of iemand handhaaft of ontkent2}. Kenmerken van het moreel zijn: wederzijds vertrouwen tussen groepsleden, acceptatie van een gemeenschappelijke taak, toewijding aan deze gemeenschappelijke taak, geloof in de uitvoerbaarheid van de taak, vertrouwen in het bereiken van het doel en ten slotte de aanwezigheid van een mindere of meerdere temporele amnesie of tijdelijke geheugenzwakte, waardoor men zich niet of minder goed bewust is van gevaar of een tijdelijke uitschakeling kan bewerkstelligen van levensangst en zelfbehoud. Bezit men deze kenmerken, dan kan men zeggen een hoog moreel te hebben. Zo niet, dan is het moreel laag en kan dit leiden tot psychische desintegratie.

Toetsen wij nu het gedrag van een groep aan de bovenstaande omschrijving van het begrip moreel, dan kan een waardeoordeel worden gegeven. Betrekken we dit op de ML-KNIL, althans op dat gedeelte dat het 18 Squadron moest (gaan) vormen, dan komen we al spoedig tot de volgende feiten:

a. het detachement Bangalore kwam in opstand toen het moest vliegen voor de RAF, zonder bewapening, in verkennersrol en alléén boven vijandelijk gebied. Hun vertrouwen in dit soort operaties was tenietgedaan tijdens de Borneo-operaties van de Je Vliegtuiggroep (VLG I), waar vaak voor de RAF werd gevlogen zonder jagerdekking 26. Ook de vliegers van het detachement Archerfield hadden deze ervaring, want zij kwamen immers van de 3e Vliegtuiggroep, die op Singapore was gestationeerd sinds het begin van de Pacific-oorlog tot vlak voor de val van deze stad;

b. dan was er het haastige vertrek uit Java, bedoeld om nieuwe vliegtuigen te halen en binnen korte tijd weer terug te zijn. Maar vanwege de hopeloze toestand overgaand in een verblijf voor lange duur en gescheiden van familie, die een donkere toekomst tegemoet ging in het door Japan bezette gebied;

c. verzoeken om nog terug te gaan waar dat toen nog kon, werden botweg geweigerd, en verzoeken om de families per transportvliegtuigen (die regelmatig op en af gingen) naar Australië te brengen, werden ook niet gehonoreerd. Wel zag men op Archerfield en andere vliegvelden, vlak voor de capitulatie, hooggeplaatste functionarissen met have en goede arriveren; ook zag men KNILM-vliegers met hun familie in Australië aankomen en de ML-collega's, die als instructeur met de vliegschool per schip aankwamen, hadden allen hun vrouwen (eventuele) kinderen bij zich. Het wederzijds vertrouwen was weg en een gevoel van onmacht en van gediscrimineerd te zijn, bekroop velen;

d. en dan de capitulatie van Nederlands-Indië! Een sprekender weergave van het gemoed kan nauwelijks worden gegeven, als we het volgende uit een dagboek aanhalen van een van de besten uit de groep Archerfield27: 7 maart: Ik ben haast gek-radio roept val van Java om en hier zit ik ... ;

e. vervolgens ontstond een diepe breuk tussen de nieuw aangestelde commandant en het personeel, die-indien niet snel was ingegrepen-zou hebben geleid tot rebellie. Het zou een teken van wijs beleid zijn geweest, indien een commandant zou zijn aangesteld, die de vermoeide en desperate groep met tact en inzicht uit dit dieptepunt zou kunnen halen. Helaas miste de leiding dit inzicht en in plaats van de slechte stemming te onderkennen en een krachtige en verstandige leider aan te stellen, die de eenheid, vechtlust en loyaliteit kon herstellen, werd een -als leider- incapabele officier aangesteld. Kapitein Boot mocht dan een goede vlieger zijn, hij stond reeds vóór de oorlog bekend als een 'gevreesde' instructeur op de Glenn Martin-school te Malang en ook in de leiding van dit onderdeel in Australië faalde hij28. Zijn benoeming tot commandant nam de groep niet. Zij rebelleerde tegen hem en eiste zijn vertrek. Een oudere officier werd in zijn plaats gesteld: majoor B.l. Fiedeldij, die echter ook op weinig troepenervaring kon bogen.

Waren er dan geen capabele officieren op dat ogenblik in Australië? Wij menen van wel, maar er werd de voorkeur aan gegeven hen met de vliegschool mee te laten gaan naar Amerika. Wat generaal Van Oyen heeft bewogen in dit geval niet een beter, meer uitgeba­lanceerde beslissing te nemen, zal wel altijd een vraag blijven. Een belangrijke toevoeging aan dit punt was het feit, dat drie rebellerende patrouillecommandanten een straf­overplaatsing kregen naar ... Amerika. Geen wonder dat de stemming opliep naar het onhoudbare;

f. toen brak er een tijd aan van niets doen. Er waren te weinig vliegtuigen, zoals we reeds lazen in het voorgaande. Twee tot drie vliegklare machines voor ongeveer dertig vliegers.

Niets is fnuikender voor stemming en moreel dan met alle, reeds eerder ontstane frustraties voor een betrekkelijk lange tijd geen werk te hebben, althans non-actief 'mee te doen' aan het oorlogsgebeuren, dat zich rondom hen in alle hevigheid en spanning ontplooide. Het laat zich gemakkelijk raden wat de gevolgen waren en het zoeken naar verstrooiing in welke denkbare vorm dan ook, werd hierdoor in de hand gewerkt. Een geschreven getuige­nis vinden wij wederom in het dagboek van A. Hagers:

7 mei: Canberra-Sydney met 14 man om 8 uur's nachts in de trein naar Brisbane plus 2 dames van plezier.

9 mei:
12 mei: per trein naar Charleville. 13 mei:

14 mei:
19 mei: er wordt ontzettend gedronken, gekaart en met meisjes gespeeld.

21 mei: getrouwde vrouwen, meisjes, ja zelfs kinderen worden hier rustig door iedereen gebruikt.

Ook in Melbourne in de zogeheten Dutch Club werden 'onfrisse partijtjes' gehouden. Kortom, wij signaleren incidenten die tekenend waren voor het moreel van deze groep militairen.

Was er dan geen commandant die zich hiermee bemoeide? Jawel; wij lazen reeds eerder in welke positie Fiedeldij zich bevond als enige luchtvaartdeskundige op stafniveau en ook als nieuwbakken squadroncommandant van een eenheid die niet alleen nog moest worden opgebouwd, maar waar men ook nog met het nieuwe materiaal moest leren omgaan. Bovendien moest hij nog vaak bemiddelend optreden tussen Australiërs, Amerikanen en de aanwezige Nederlandse gezagdragers. Uit de schaarse mededelingen en indicaties mogen wij de conclusie trekken dat hij eerder de voorkeur gaf aan het oplossen van de organisato­rische problemen dan aan het herstel van de zo noodzakelijke teamgeest. Het betekende in feite een ontwijken van een probleem van de eerste orde. Maar het zou niet geheel eerlijk zijn hem het volle verwijt te maken dat hij het moreel van de troep op de tweede plaats stelde. Veeleer betrof het hier een onjuist beleid van de bevelvoerende generaal Van Oyen, die niet streefde naar een evenwichtige bezetting van de functies in Australië en Ameri­ka.

Al deze puntsgewijze en in chronologische volgorde gestelde schetsen van negatieve stem­mingen geven natuurlijk altijd een onvolledig beeld van hetgeen werkelijk onder de mensen leefde. Niet alleen bij de ML kwamen ongenoegen en gekanker voor, ook bij de infanterie kwamen ongeregeldheden voor, soms zelfs in de vorm van dienstweigering. Ook hier was het een combinatie van slachtoffer-zijn-van-de-omstandigheden en het gevoel tekort­worden-gedaan door het gouvernement omdat geen aandacht werd geschonken aan hun bijzondere omstandigheden.

We kunnen stellen, dat de genoteerde incidenten in feite de zichtbare pieken waren van een (ijs) berg van ongenoegen, die onder de oppervlakte-onzichtbaar voor de waarnemer- toch duidelijk aanwezig was. Met deze waarneembare feiten kan de conclusie worden getrok­ken, dat de stemming van het in Australië aanwezige ML-personeel in de eerste maanden gewoon slecht was te noemen en het moreel zodanig was aangetast, dat dit uitermate laag kon worden genoemd. Hier moet direct aan worden toegevoegd, dat deze gevolgtrekking nooit generaliserend mag worden opgevat. Uit rapporten, gesprekken, interviews en later uit mutaties van koninklijke onderscheidingen is komen vast te staan, dat niet allen toegaven aan de negatieve stemmingen in die tijd en dat verschillende personen niet gedemoraliseerd raakten, hunJighting spirit behielden en hun moreel hoog hielden. Ook al hebben zij ongetwijfeld op sommige momenten onder zware geestelijke druk gestaan. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan diegenen die vrouwen kinderen en familie achter moesten laten in de handen van de Japanse bezetter. Het is ondoenlijk en het zou getuigen van onkiesheid, indien namen zouden worden genoemd.

In tegenstelling tot het gestelde in het rapport van de kapitein S.H. Spoor van de inlichtin­gendienst, dat niets werd gedaan om te trachten het personeel fit te houden, hebben foto's uit de collectie van wijlen kapitein B. Wetters het bewijs geleverd, dat er bijvoorbeeld een hockeyteam bestond en ongetwijfeld werd er ook gevoetbald. Ook bestaan er foto's van een muziekclub en is er een mannenkoor gevormd, dat zelfs in een concert voor de gouverneur­generaal van Australië heeft gezongen. Allemaal bedrijvigheden en vrijetijdsactiviteiten, die in positieve zin hun uitwerking moeten hebben gehad. En vooral toen na juni de opleiding wat op gang kwam en later in augustus meer vliegtuigen arriveerden, verbeterde de stemming. Maar desondanks bleef het vuurtje van onvrede en wrok ondergronds doorsmeulen ... totdat het ontvlamde en naar buiten sloeg.

Want ofschoon deze malaise het gevolg was van vele factoren, zoals er reeds enkele zijn genoemd, was voor velen de egoïstisch willekeurige wijze waarop tijdens de laatste dagen voor de capitulatie bij evacuatie en vlucht familieleden en in een aantal gevallen zelfs huisraad werd meegenomen waar dit in principe niet toegestaan was, een bittere ervaring. Dit heeft meer kwaad bloed gezet dan men kon bevroeden. Wij willen daarom op dit punt een nadere toelichting geven.

Het begon met de KNILM. De gouverneur-generaal had een decreet uitgevaardigd, dat alleen mannen die voor het verdere verloop van de oorlog belangrijk waren, het land mochten verlaten. Dit decreet gold uiteraard voor iedere instantie in Nederlands-Indië, dus zeker ook voor militairen. We lazen reeds in hoofdstuk J, dat op aandringen van de KNILM-directie ('vrouwen en kinderen mee, of anders gaan we niet') de burgerluchtvaart toestemming kreeg om gezinsleden mee te nemen, toen zij op 19 februari 1942 opdracht kregen te evacueren. Niemand minder dan de directeur van de KNILM arriveerde te Archerfield met zijn gehele familie, maar óók met huisraad, koffers en andere huishoude­lijke attributeno,!. Het laat zich niet moeilijk raden wat dit tot gevolg had bij diegenen die te Archerfield aanwezig waren en niet meer terug mochten om hun familieleden te halen. Bij de ML-K NIL was de situatie niet minder. Ook de instructeurs van de vliegschool, die met de 'Boissevain' op 18 februari uit de haven Tandjong Priok vertrokken, hadden hun gezinsleden bij zich. Gehuwde leerling-vliegers mochten echter hun familie niet meene­men! Integendeel, zij moesten zelfs koffers en huisraad aan boord helpen sjouwen van gezinnen die meer dan hun persoonlijke bagage meenamen. Enige dagen voordien was het vliegend personeel dat later het detachement Archerfield zou worden, naar Australië vertrokken. Wij lazen reeds eerder met welk doel zjj gingen doch toen de capitulatie voor de deur stond, kregen zij te horen dat teruggaan naar Java uitgesloten was. Hun verzoek om familieleden per transportvliegtuig naar Australië te halen, werd niet ingewilligd. Wel zagen zij daarna ML-functionarissen met familie, have en goed op Archerfield aankomen. Zo vertelde de moeder van wijlen luitenant A. Hagers hoe bitter hij heeft gedacht over de wijze van evacuatie30:

'In Australië aangekomen, bleek dat hij [Guus Hagers] en de anderen niet meer terug konden, terwijl er nog genoeg personen vanuit Java met gezinnen aankwamen, ja, zelfs met huisraad en een hond. In plaats van de huisraad had ... toch twee of drie echtgeno­tes van de eerder naar Australië gezonden vliegers kunnen meenemen? [De naam van de persoon die huisraad enzovoort meenam wilde mevrouw Hagers niet noemen.] Door de handelwijze van de later gekomenen werd de stemming niet beter ... '

Ook de Marine Luchtvaartdienst (MLD) week af van de regel die door de gouverneur­generaal was gesteld, toen op 1 maart 1942 vier Catalina's en vijf x-boten naar Australië vertrokken. Vele inzittenden hadden hun familie meegenomen. Dat deze handelwijze niet gesanctioneerd was door de CMS kunnen wij concluderen uit het volgende citaat3':

'In een zwak moment had de commandant van het vliegkamp Morokrembangan toe­stemming gegeven gezinsleden mee te nemen. Dit was tegen de orders en niet te vergeven als men bovendien bedenkt dat deze evacué's de plaats innamen van mannelij­ke MLD-personeel, dat wij zo broodnodig hadden.'

Zoals reeds eerder gezegd veroorzaakte deze gang van zaken een diepe wrok bij diegenen die hun gezin moesten achterlaten en sommigen werd het te machtig en zij wilden terug. Zij meenden door terug te gaan in elk geval een steun te kunnen zijn voor hun gezin. Liever een gevangene op Java dan vrouwen kinderen onverzorgd achter laten. Een ietwat naïeve gedachte.

 







'Een proces dat nooit had mogen plaatsvinden'

Uitspraak van mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken, de raadsman van de 'hoofdverdachte' de 2de lt. William J.Burck, welke hij in 1981 in een interview met de auteur van het boek 'De Colombo Tragedie' J.C. Bijkerk herhaalde en accentueerde door het 'Plancius proces' te omschrijven als een 'rechterlijke dwaling'.

Mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken was gepensioneerd oud Secretaris-Generaal Ministerie BUZA, lid van de Raad van State, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Groot Officier in de Orde van Oranje Nassau.